
Op 2 december 2022 deed de Hoge Raad uitspraak in een zaak die draait om de aansprakelijkheid van een werknemer voor het toebrengen van schade aan de werkgever (uitspraak en conclusie). De werknemer zou hebben meegewerkt aan het verduisteren van € 1 miljoen. In de daaraan voorafgaande zaak oordeelde het hof dat de werkgever niet voldaan had aan haar stelplicht en passeerde daarom het bewijsaanbod van de werkgever. De Hoge Raad oordeelt dat het hof dit niet had mogen doen. In deze zaak speelt de waarheidsplicht een belangrijke rol. In deze blog leggen wij uit wat deze verplichting inhoudt en wat de consequenties zijn van het niet naleven ervan.
De waarheidsplicht, ook wel de waarheids- en volledigheidsplicht genoemd, is geregeld in art. 21 Rv. Dit artikel bepaalt:
“Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.”
Het is niet exact aan te geven welke verplichtingen voortvloeien uit art. 21 Rv. Op de vraag welke feiten relevant zijn, kan op voorhand namelijk geen uitsluitend antwoord worden gegeven. Deze vraag moet in elke afzonderlijke zaak worden beantwoord.
Wel staat buiten kijf dat partijen in elk geval (i) nooit feiten mogen stellen waarvan zij weten dat die feiten niet juist zijn of niet juist kunnen zijn, (ii) geen feiten mogen ontkennen waarvan zij weten dat die juist zijn, en (iii) geen feiten mogen achterhouden waardoor de rechter en de wederpartij op het verkeerde been worden gezet.
Als de waarheidsplicht niet wordt nageleefd, kan de rechter daaruit ‘de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht’. Maar wat betekent dit nu eigenlijk? Er zijn niet een aantal vaste opties waaruit de rechter kan kiezen. Hij heeft veel vrijheid om de consequentie te kiezen die hij passend vindt. Wel moet de gekozen sanctie in overeenstemming zijn met de aard en ernst van de schending in het concrete geval. Ik noem drie mogelijke sancties:
In de aangehaalde zaak verweet het hof de werkgever ‘selectieve gegevensverstrekking’ en merkte dit aan als schending van de waarheidsplicht. Hier gaat het hof de fout in. Het hof verweet de werkgever dat zij bepaalde bewijsstukken ten onrechte niet in de procedure had gebracht. Art. 21 Rv ziet daar echter niet op. Dit artikel gaat over het innemen van onjuiste of onvolledige stellingen ten aanzien van de feiten en dus niet over het inbrengen van alle relevante bewijsstukken. Voor dit laatste geldt de substantiërings- en bewijsaandraagplicht (art. 85 lid 1, art. 111 lid 3 en art. 128 lid 5 Rv).
Bij schending van de bewijsaandraagplicht kan de rechter twee dingen doen. Ten eerste kan de rechter gebruik maken van de bevoegdheid van art. 22 lid 1 Rv om een partij op te dragen alsnog de stukken in het geding te brengen. In de tweede plaats kan de rechter oordelen dat een bepaalde stelling als onvoldoende onderbouwd wordt gepasseerd. De rechter kan hierbij echter niet ‘een gevolgtrekking maken die hij geraden acht’ en dus ook niet een partij uitsluiten van verdere bewijslevering.
Concluderend moet er een scherp onderscheid gemaakt worden tussen onvolledige stellingen en het niet inbrengen van alle relevante bewijsstukken, zodat de juiste sanctie kan worden gekozen.
Heeft u vragen over de waarheidsplicht of heeft u andere vragen? Neem dan gerust contact met ons op via 033 – 303 79 47 of info@solvitadvocaten.nl